Juli. Een willekeurig tankstation langs eender welke noord-zuidgeoriënteerde verkeersader in het centrum van Europa. Aanschuiven tussen onbekende nummerplaten aan de benzinepomp. Koelboxen raken leeg, verschijnselen van slaaptekort steken de kop op. Onderweg naar de snelwegwinkel strekken vakantiegangers de benen, waarna ze de volgende kilometers trotseren in een collectieve ‘we zijn er bijna’-sfeer.
Deze nauwkeurig getimede toeristenstroom kunnen we vergelijken met de jaarlijkse herfst- en lentemigratie van en naar broedgebieden, waaraan miljarden trekvogels massaal deelnemen, van zwaluwen tot zilverreigers. Files en wegenwerken verbleken bij de geografische obstakels die de in zuidelijk Afrika overwinterende trekvogels moeten overwinnen: de Middellandse Zee en de Saharawoestijn scheiden hen van Europese broedgebieden. Migrerende vogels hebben hun routes en timing doorheen evolutie aangepast aan barrières zoals deze: ze maken tussenstops in het strategisch gelegen Middellandse Zeegebied.
Wetlands – moerasachtige, waterrijke gebieden – spelen hierin een belangrijke rol. Degradatie, fragmentatie en menselijke activiteiten hebben echter tot ernstige achteruitgang van trekvogelpopulaties geleid. Voor watervogels is migratiesucces namelijk afhankelijk van kwaliteitsvolle, voedselrijke wetlands, waar verschillende soorten tegelijk op korte tijd energiereserves aanvullen. De onderlinge ligging van stopoverplaatsen is erg belangrijk, aangezien de afstand die vogels in een ononderbroken vlucht kunnen overbruggen beperkt is. Toch is relatief weinig geweten over wat tussen broed- en overwinteringsgebieden gebeurt, terwijl tijdens deze migratieperiodes het risico op sterfte het grootst is. Geen enkel gebied of soort, beschermd of niet, functioneert als een geïsoleerd eiland. Het belang van deze “verbondenheid” of connectiviteit van systemen en hoe ecologische processen hierdoor gestuurd worden, krijgt dan ook steeds meer aandacht in kwantitatief ecologisch onderzoek.
Door wetlands van een specifieke regio in kaart te brengen aan de hand van gedetailleerde satellietbeelden en veldobservaties, kunnen we verschillende watervogelhabitats aflijnen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan rietvelden, slikken en schorren. Per soort maken we op die manier nauwkeurige kaarten van stopoverplaatsen, die samen een migratienetwerk vormen. Wanneer we op deze netwerken modellen toepassen die rekening houden met de richting van migratie, de hoeveelheid habitat die beschikbaar is per wetland en de begrensde dispersieafstand van watervogels, kunnen we de soortspecifieke connectiviteit binnen habitatnetwerken simuleren. Deze analyses laten ook toe om op verschillende geografische schalen zowel grote als kleinere wetlands te identificeren die de connectiviteit van het hele netwerk ondersteunen. Uit onderzoek toegespitst op Griekenland en Libië, twee ankerpunten voor de oversteek van de Middellandse Zee, blijkt dat binnen het studiegebied een beperkt aantal wetlands als belangrijke knooppunten opduiken voor verschillende watervogelsoorten. Een volgende stap is om de resultaten van deze analyses te toetsen aan geobserveerde migratiepatronen, en na te gaan hoe deze simulaties gebruikt kunnen worden om de connectiviteit van wetlands gericht te ondersteunen in praktijk.

Bron: Merken R, Deboelpaep E, Teunen J, Saura S & Koedam N (2015) Wetland suitability and connectivity for trans-Saharan migratory waterbirds. PLOS ONE 10(8):e0135445. doi: 10.1371/journal.pone.0135445.

De cirkels op deze kaarten duiden het belang aan van wetlands voor de connectiviteit van het hele habitatnetwerk. Hogere (dPC-)waardes (grotere cirkels) duiden sites aan die in grotere mate de connectiviteit ondersteunen. Voor de volgende soorten werd het habitatnetwerk onder de loep genomen: A. Purperreiger (Ardea purpurea); B. Ralreiger (Ardeola ralloides); C. Kleine zilverreiger (Egretta garzetta); D. Steltkluut (Himantopus himantopus); E. Krombekstrandloper (Calidris ferruginea); F. Zwarte stern (Chlidonias niger); en G. Bosruiter (Tringa glareola). Paneel H. toont de gemiddelde waarde per wetland voor de zeven soorten – een resultaat dat vrij goed overeenkomt met de patronen voor de soortspecifieke analyses. Afbeeldingen van vogels zijn van Joachim Teunen en Joris Everaert.

___________________________________________________________________

Door wetlands in kaart te brengen, kunnen we migratienetwerken opstellen om trekvogels beter te beschermen, wat internationale samenwerking vereist.

_________________________________________________________________

Aangezien migrerende soorten in tijd en ruimte staatsgrenzen overschrijden, vormt hun bescherming een internationale uitdaging. In Europese lidstaten is naast de Ramsar Conventie, die wereldwijd meer dan tweeduizend wetlands beschermt, het ‘Natura 2000’ netwerk uitgetekend. Een van de twee wettelijke pijlers, de Vogelrichtlijn, heeft specifieke aandacht voor ‘een gunstige staat van instandhouding’ van vogelpopulaties en legt lidstaten bepaalde maatregelen op, zoals het beschermen van specifieke gebieden. Het Natura 2000 netwerk vormt echter geen continuüm over het hele Europese grondgebied, waaronder in de Balkan. Het is dus de vraag of het bestaande netwerk van beschermde gebieden, ook buiten Europa, voldoet om een proces als migratie in stand te houden, en dat kan blijven doen in het licht van klimaatsverandering. Het is vrijwel zeker dat hierin een belangrijke rol is weggelegd voor (onderzoek naar) connectiviteit, tot aan de grenzen van het verspreidingsgebied van trekvogels. En goede ‘tankstations’.
  Foto’s: Ronny Merken