Keert Nemo, zoals in de Disneyfilm, braaf naar zijn vader terug en groeit hij in zijn veilige thuishaven op? Of gaan de echte anemoonvissen eigenlijk als larve op avontuur en zoeken ze een adoptiegezin ver weg? Op deze en vele andere vragen wil Filip Huyghe, doctoraatsstudent Mariene Biologie aan de VUB, een antwoord vinden. Want het antwoord zou wel eens cruciaal kunnen zijn voor de broodnodige bescherming van koraalriffen.

De kleurrijke koraalriffen worden voor een groot deel bewoond door dieren die zich niet kunnen bewegen, zoals de koralen zelf, die het rif beetje bij beetje bouwen. Maar ook de dieren die zich wel kunnen bewegen, zoals de vele vissen in allerlei vormen en kleuren die je kan zien als je op een koraalrif gaat snorkelen of duiken, zijn niet in staat om zich tussen koraalriffen te verplaatsen. Koraalriffen zijn immers geen continue structuren, maar een lappendeken van riffen gescheiden door soms grote ruimtes open water. Voor de meeste vissen die op koraalriffen leven is een tocht over deze zones open oceaan niet alleen fysiek heel moeilijk, het is ook levensgevaarlijk. De diepe, blauwe oceaan is waar grote roofvissen zoals haaien en tonijnen leven, en er is niets waarachter je je kan verstoppen. Volwassen koraalrifvissen, die meestal vrij klein zijn, blijven daarom hun hele leven op hetzelfde koraal. Daar vinden ze makkelijk voedsel en kunnen ze zich bij dreigend gevaar verstoppen tussen de vele hoekjes en spleetjes in de complexe structuren die door de koralen gevormd worden. Nochtans komen deze rifvissen op meerdere koraalriffen voor, vaak over duizenden kilometers afstand. Hoe slagen ze daar in?  

Verspreiding tussen de verschillende riffen gebeurt via eitjes en larven. Volwassen vissen paaien: ze laten hun voortplantingscellen los, waarna de bevruchting plaatsvindt in het water. Soms gebeurt dit al direct in de waterkolom, waardoor ook de bevruchte eitjes al in het water ronddrijven, maar bij veel soorten worden de eitjes op een beschutte plaats op de bodem of tussen het koraal gelegd en bevrucht. In elk eitje ontwikkelt zich een larve die na een paar dagen uitbreekt en op haar beurt het ruime sop kiest. De larven drijven, afhankelijk van de soort, dagen tot zelfs maanden in het water en kunnen zo potentieel grote afstanden afleggen. Als de larven volgroeid zijn en kleine visjes worden, lokaliseren ze het dichtstbijzijnde rif en vestigen zich daar voor de rest van hun leven. We hebben er momenteel geen idee van hoe ver deze larven zich verplaatsen gedurende hun reis door het blauwe water.  Nochtans, vertelt Filip in dit artikel, is informatie over het verspreidingspatroon van deze larven van cruciaal belang voor de bescherming van koraalriffen en de dieren die ervan afhankelijk zijn. En hoe dat verspreidingspatroon dan precies in kaart gebracht wordt, lees je hier.