Keert Nemo, zoals in de Disneyfilm, braaf naar zijn vader terug en groeit hij in zijn veilige thuishaven op? Of gaan de echte anemoonvissen eigenlijk als larve op avontuur en zoeken ze een adoptiegezin ver weg? Op deze en vele andere vragen wil Filip Huyghe, doctoraatsstudent Mariene Biologie aan de VUB, een antwoord vinden. Want het antwoord zou wel eens cruciaal kunnen zijn voor de broodnodige bescherming van koraalriffen.
Eerder schreef ik al over het leven op en rond de koraalriffen, en over hoe de soms hele grote afstanden tussen verschillende koraalriffen overbrugd kunnen worden door ronddobberende larven. Informatie over hoe de larven zich verspreiden zou kunnen bijdragen aan de bescherming van de koraalriffen: koraalriffen behoren tot de meest bedreigde ecosystemen ter wereld en er wordt zelfs voorspeld dat tot 75% van deze prachtige gebieden in de komende decennia zouden kunnen verdwijnen als we niets doen om ze te beschermen. Daarnaast zijn koraalriffen belangrijke leveranciers van voedsel en hulpmiddelen voor de mensen die in hun omgeving wonen. Maar de koralen die de riffen bouwen kunnen enkel overleven en zich voortplanten in water dat warm genoeg is, en daarom komen ze uitsluitend voor in de tropen; met uitzondering van Australië en Florida, zijn dat gebieden met een snel groeiende en grotendeels heel arme bevolking. Paradoxaal genoeg zorgt die snel groeiende bevolking voor extra druk op de riffen door intensievere visvangst en verhoogde vervuiling. Hierdoor verdwijnen ze nog sneller, terwijl tegelijkertijd de afhankelijkheid van de riffen en hun visrijkdom bij de verarmde bevolking alleen maar toeneemt. Daarnaast versterken globale problemen zoals oceaanverzuring en verhoogde watertemperatuur door klimaatverandering ook nog eens de al kritieke toestand waarin veel koraalriffen verkeren.
Om het tij te keren, worden wereldwijd zoveel mogelijk riffen beschermd. In beschermde zones, waar niet gevist mag worden en geen andere vormen van exploitatie mogen plaatsvinden, kan het koraalrif zich herstellen. Bovendien kan vanuit de beschermde zones export van vis en andere organismen geschieden zodat ook de omliggende riffen versterkt worden, het zogeheten spill-over effect. Het is immers, in gebieden met een grote groep arme vissers die voor hun levensonderhoud afhankelijk zijn van de exploitatie van de koraalriffen, niet mogelijk en niet wenselijk om te grote gebieden voor visvangst af te sluiten. Omdat maar een beperkt aantal riffen beschermd kan worden, is het belangrijk de juiste riffen, diegene die een optimaal effect ressorteren, te beschermen. Om dat te bepalen, is het belangrijk het verspreidingspatroon van larven in kaart te brengen. De larven zijn maar een paar millimeter groot en we spreken over afstanden van verscheidene kilometers in de zee. Het rechtstreeks volgen van de larven, hoe graag we dat zouden willen, is vanuit technisch oogpunt geen optie. Daarom wordt genetische informatie gebruikt om de verspreiding van larven tussen de verschillende riffen te meten.
__________________________________________________________________
” Het is belangrijk om zowel soortenrijkdom als genetische diversiteit maximaal te beschermen. Daarom moeten beschermde gebieden via verspreidende larven met elkaar verbonden zijn. “
__________________________________________________________________
Het connectiviteitsvraagstuk, zoals dit problem in de mariene wetenschap wordt genoemd, is een complexe materie met veel deelvragen. Op grote schaal, over afstanden van verscheidene tientallen tot honderden kilometers, is het belangrijk dat zowel soortenrijkdom als genetische diversiteit maximaal beschermd wordt. Het is belangrijk dat beschermde gebieden via verspreidende larven met elkaar verbonden zijn, met andere woorden, dat er connectiviteit is tussen de beschermde gebieden. Maar ook belangrijk is het identificeren van gebieden met een genetisch verschillende samenstelling, zodat de genetische diversiteit maximaal beschermd kan worden. Dat laatste is heel belangrijk om inteelt te vermijden en de populaties van koraalrifdieren gezond te houden. Met dit aspect van connectiviteit houdt een groot aantal wetenschappers van de Mariene Biologie aan de VUB zich bezig. Zij onderzoeken de genetische gelijkenissen en verschillen tussen populaties van verscheidene mariene organismen langs de Oost-Afrikaanse kust en gaan zo na welke populaties genetisch op elkaar lijken en dus larven uitwisselen en welke niet. Door gegevens van verschillende soorten te vergelijken proberen zij zo een algemeen verspreidingspatroon in kaart te brengen.

In het kader van mijn doctoraatsthesis onderzoek ik een tweede aspect van het connectiviteitsvraagstuk. Naast het identificeren van koraalriffen die over grotere afstanden en op langere termijn met elkaar verbonden zijn, is het ook belangrijk om na te gaan of beschermde riffen ook effectief voor spill-over naar omringende riffen zorgen en of de populaties op de beschermde riffen tegelijkertijd voldoende vers bloed ontvangen om gezond te blijven. Onderzoek heeft uitgewezen dat larven van koraalvissen verrassend vaak naar hun rif van oorsprong terugkeren, maar dat dit zeker niet in alle gevallen geldt. In sommige gevallen keren bijna alle larven naar hun geboorterif terug, terwijl bij metingen op andere plaatsen werd vastgesteld dat alle jonge vissen die zich op een rif vestigden van één of meerdere andere koraalriffen afkomstig zijn. In een ideale situatie vestigt een gedeelte van de larven zich vanuit het beschermde gebied in de omliggende gebieden, maar keert een gedeelte van die larven ook naar hun geboorterif terug, zodat de beschermde populatie niet uitsterft. Een paar larven die per generatie over langere afstanden verspreid raken zorgen dan voor het onderhouden van de genetische diversiteit in de meer verafgelegen gebieden en voor de connectiviteit op lange termijn.
Aangezien een verrassend groot gedeelte van de larven na weken in het water erin slagen om een rif van slechts enkele honderden meters groot terug te vinden, is het duidelijk dat deze larven over de mogelijkheid beschikken om in het water te navigeren, en dat ze in staat zijn om een koraalrif te lokaliseren éénmaal ze klaar zijn om zich ergens te vestigen. Als ze willekeurig in het water zouden ronddrijven, is de kans namelijk extreem klein dat ze zich net in de buurt van een koraalrif zouden bevinden als ze matuur zijn. Zeker als je weet dat er aan minder dan 1% van de kustlijn in de tropen effectief koraalrif voorkomt. Er is dan ook nog steeds geen duidelijkheid over hoe larven erin slagen om een koraalrif te vinden na een reis van weken in de oceaan. Daarnaast is er heel veel verschil tussen deze verschillende riffen in het aantal self-recruiters, of larven die naar hun geboorterif terugkeren, en we weten niet weten welke factoren deze verschillen bepalen. Het is dan ook heel belangrijk om gegevens over dit aspect van connectiviteit te verzamelen, omdat op die manier ook op een meer lokale schaal een optimale beschermingsstrategie ontwikkeld kan worden. Hoe we daarbij precies te werk gaan, kan je hier lezen.