De Tall Ships Race is in Antwerpen! Deze grote zeilrace doet elk jaar verschillende havens aan. ‘Groot’ mag je in dit geval letterlijk nemen. 19 van de 50 deelnemende schepen zijn grote schepen met vierkante zeilen (dwarsgetuigde schepen in zeemansjargon). Daartussen zitten reuzen als Mir (109m), Dar Mlodziezy (109m) en Amerigo Vespucci (102m).
De Tall Ships Races wil in eerste plaats jongeren in contact brengen met zeilen en het leven op zee. In het wedstrijdreglement staat dat minstens de helft van de scheepsbemanningen moet bestaan uit jongeren tussen 15 en 25 jaar oud. De meeste schepen overtreffen dit aantal ruimschoots en bieden kansen aan jongeren om ook zonder zeilervaring aan voordelige tarieven mee te varen als bemanningslid.
Dit jaar is ’t Stad de vertrekplaats van de wedstrijd. Je kan er dit weekend gratis de schepen gaan bewonderen. Zondag om 14u gooien ze de trossen los om in de statige ‘Parade of Sail’ de Schelde af te varen en de race naar Lissabon te beginnen.
We zijn allemaal een beetje zeelui diep vanbinnen. Je zou er versteld van staan hoe vaak we ons zonder het te beseffen in nautische termen uitdrukken! Ter gelegenheid van dit zeilfeest ging ik de nautische oorsprong van enkele favoriete uitdrukkingen in onze taal opzoeken.
1. ‘Overstag gaan’ (een andere mening, een andere partij gaan aanhangen)
Zeilschepen kunnen niet tegen de wind invaren. De gemiddelde boot kan in een hoek van niet scherper dan 40° tot 50° ten opzichte van de windrichting varen. Door overstag te gaan, draai je een zeilboot met de neus door de wind, zodat die na het manoeuvre over de andere boeg waait. Dat gaat dan gepaard met heel wat touwgetrek en geklapper van canvas om de zeilen naar de andere kant van de boot te brengen. Vandaar ook ‘Het over een andere boeg gooien’.
2. ‘De wind van voren krijgen’ (scherpe terechtwijzingen, een uitbrander krijgen)
Zeilboten kunnen dan niet recht tegen de wind in varen, maar ze kunnen wel onrechtstreeks naar een bestemming begeven die ‘in de wind’ ligt door een zigzag patroon te varen. Opkruisen of laveren, heet dat dan. Dit gaat natuurlijk trager dan in rechte lijn varen en die regelmatige koersveranderingen zijn hard werk voor de bemanning.
Het spreekt dan voor zich dat uitdrukkingen als ‘De wind mee hebben’, ‘De wind in de rug hebben’ of ‘Het gaat hem voor de wind’ een veel meer positieve betekenis hebben.

3. ‘Aan lagerwal raken’ (in slechte financiële of maatschappelijke omstandigheden raken)
Lagerwal is een kust waar de wind naartoe waait. Zeelui blijven daar liefst ver van weg. Om te beginnen duwt de wind de golven tegen de kustlijn op, waardoor die steiler en hoger worden. Het probleem wordt alleen maar erger omdat de wind niet alleen de golven voor zich uit drijft, maar ook zeilboten naar de kust duwt. (ze kunnen moeilijk tegen de wind in varen, weet je nog?) Tegenwoordig hebben de meeste zeilboten op lange reizen wel een motor bij voor wanneer de wind tegen zit of wegvalt, maar zij die dat niet hebben, zijn als de dood voor ‘Th’impervious horrors of a leeward shore’ (William Falconer, 1732–1769)
4. ‘Iemand de loef afsteken’ (iemand voorbijstreven, overtreffen)
Wanneer een zeilboot de andere op korte afstand probeert in te halen, zal die dat in de mate van het mogelijke doen langs loef: de kant van waar de wind waait. Daardoor wordt de ingehaalde boot letterlijk de wind uit de zeilen genomen. Tijdens wedstrijden ontstaan op die manier spannende duels tussen zeilers die elkaars loef proberen te winnen.
5. Bakzeil halen (achteruitkrabbelen, een minder hoge toon aanslaan, aanzienlijk minder verlangen dan eerst)
Een zeilvaartuig kan traag achteruit varen. Daarvoor worden één of meerdere zeilen bak gezet. Een bakzeil bolt niet naar de voorkant van het schip, maar naar achteren. In plaats van stuwkracht vooruit te creëren, duwen de zeilen het schip dus achteruit.
6. Ruimschoots (in ruime mate, in meer dan voldoende hoeveelheid)
Elk touw heeft een specifieke naam aan boord: er zijn schoten, vallen, stagen en lijnen allerhande. De hoek van de zeilen ten opzichte van de wind wordt gecontroleerd met de schoten. Wanneer de wind van opzij of achter over het schip blaast, worden de schoten een stuk gelost om de zeilen de wind te laten vangen. Zo’n ruimschootse koers is vaak meer comfortabel om te varen dan een scherpere hoek ten opzichte van de wind.
Bonusweetje: bakboord en stuurboord
Zeelui hebben het over bakboord en stuurboord aan boord van een schip en niet over links en rechts. Bak- en stuurboord zijn relatief ten opzichte van de oriëntering van het vaartuig. Wanneer je naar de boeg van het schip kijkt, is bakboord je linkerkant en stuurboord je rechterkant. Draai je je om naar achter, dan blijft bakboord aan dezelfde kant van het schip en wordt het dus jouw rechterkant.
De oorsprong van deze termen gaat terug naar de tijd toen schepen nog niet bestuurd werden met een roerblad centraal in de achtersteven. In de plaats daarvan gebruikte men een lange roeispaan aan de achterkant van het schip die dienst deed als roer. Deze zat – je raadt het al – steeds aan stuurboord. Bakboord gaat dan weer terug op het Middelnederlandse ‘Bac’, of rug. De stuurman stond immers met zijn rug naar Bakboord om de roer-roeispaan te bedienen.
Poolshoogte nemen, kant nog wal raken, bot vieren, aan de bak geraken, pompen of verzuipen, overstuur, geen krimp geven,… Er is een overvloed aan zee- en zeiltermen die we in ons dagelijks taalgebruik hanteren. Als je meer wil lezen, vind je nog veel meer verklaringen voor zeemansuitdrukkingen en spreekwoorden op deze websites.
http://kunst-en-cultuur.infonu.nl/taal/7138-zeilen-spreekwoorden.html
http://www.debinnenvaart.nl/binnenvaarttaal/lijsten/spreekwoorden.html
De definities tussen haken bij elke uitdrukking kopieerde ik uit de Dikke Van Dale.