De kans is 1 op 5 dat iemand tijdens zijn leven gediagnosticeerd wordt met dementie. Het is dan ook niet verbazingwekkend dat de World Health Organization (WHO) dementie heeft uitgeroepen tot prioriteit nummer één. Dementie is eigenlijk een verzamelnaam voor een aantal aandoeningen (bv. ziekte van Alzheimer), waarbij telkens stoornissen in het cognitief functioneren optreden. Voorbeelden van zulke stoornissen zijn problemen met het korte termijn geheugen, moeite om de juiste woorden te vinden, en een gebrek aan controle over emoties. Geleidelijk aan kan dementie ook leiden tot veranderingen in gedrag en persoonlijkheid.
Omdat dementie zulke vergaande gevolgen heeft—zowel voor de patiënt zelf als voor familie, kennissen, en zorgverleners—is onderzoek nodig om beter te begrijpen hoe dementie ontstaat. Genezing is helaas niet mogelijk, maar indien bepaalde factoren het ontstaan van dementie afremmen, dan zouden veel mensen hier mee geholpen kunnen worden. Met ons onderzoek—een samenwerking tussen onderzoekers van de Universiteit van Calgary, de Vrije Universiteit Brussel, Stockholm Universiteit, de Katholieke Universiteit Leuven, en Swansea University—toonden we aan dat vrijwilligerswerk de kans op dementie verkleint.
In onze studie werden 1001 Zweedse burgers die in 2010 met pensioen gingen, vijf jaar lang gevolgd om de ontwikkeling van hun cognitieve problemen in kaart te brengen. De deelnemers konden in drie groepen verdeeld worden: gepensioneerden die continu vrijwilligerswerk uitvoerden (250 individuen), gepensioneerden die sporadisch vrijwilligerswerk uitvoerden (220 individuen), en gepensioneerden die nooit vrijwilligerswerk uitvoerden (531 individuen). De cognitieve gezondheid van deze gepensioneerde werknemers werd meermaals in kaart gebracht met behulp van vragenlijsten, doktersdiagnoses, en medicatiegebruik.

Wat bleek? Gepensioneerde werknemers die continu vrijwilligerswerk uitvoerden (dit betreft minstens 1 uur vrijwilligerswerk per week) rapporteren minder cognitieve problemen, zoals concentratieproblemen, moeilijkheden om helder na te denken, of moeilijkheden om herinneringen op te roepen, in vergelijking met gepensioneerde werknemers die sporadisch of geen vrijwilligerswerk uitvoeren. Bovendien vonden we dat gepensioneerde werknemers die continu vrijwilligerswerk uitvoerden opmerkelijk minder kans hebben om gediagnosticeerd te worden met dementie en anti-dementie medicatie voorgeschreven te krijgen in vergelijking met gepensioneerde werknemers die sporadisch of geen vrijwilligerswerk uitvoeren. Deze voordelen van vrijwilligerswerk zouden op drie manieren verklaard kunnen worden. Ten eerste kan vrijwilligerswerk cognitief stimulerende en intellectueel uitdagende taken omvatten. Ten tweede is vrijwilligerswerk vaak een sociaal gebeuren, en zorgt vrijwilligerswerk voor een sociaal netwerk. Tot slot kan vrijwilligerswerk ook fysieke handelingen omvatten, en zo ook de lichamelijke gezondheid ten goede komen. Deze cognitieve, sociale, en fysieke aspecten van vrijwilligerswerk remmen mogelijk het ontstaan van dementie af.
________________________________________________
” Gepensioneerde werknemers die minstens 1 uur vrijwilligerswerk per week uitvoerden, hebben minder cognitieve problemen in vergelijking met gepensioneerde werknemers die sporadisch of geen vrijwilligerswerk uitvoeren “
___________________________________________
Het vertragen of uitstellen van een dementiediagnose met een paar jaar heeft niet enkel enorme voordelen voor de gezondheidszorg en sociale zorg, maar heeft eveneens een enorme impact op het psychisch welzijn van de patiënten en hun geliefden. Gezien de positieve gevolgen van vrijwilligerswerk voor de cognitieve gezondheid van gepensioneerde werknemers, raden we gepensioneerde werknemers dan ook aan om vrijwilligerswerk op te nemen en er tenminste 1 uur per week actief mee bezig te zijn.
De resultaten van dit onderzoek werden recent gepubliceerd in een vooraanstaand psychologisch en medisch tijdschrift (PlosOne). De publicatie kan je hier raadplegen. De auteurs van het artikel zijn Professor Yannick Griep (University of Calgary), Professor Linda Magnusson Hanson (Stockholm University), Professor Tim Vantilborgh (Vrije Universiteit Brussel), Masterstudent Geneeskunde Laurens Janssens (KU Leuven), Masterstudent Psychologie Samantha K. Jones (University of Calgary), en Professor Martin Hyde (Swansea University).