Met een Fundamenteel Klinisch Mandaat verleent het Fonds Wetenschappelijk Onderzoek (FWO) financiële steun aan een ziekenhuis om artsen tijd en ruimte te geven voor innovatief wetenschappelijk onderzoek. VUB’er Anna Jansen is zo’n onderzoeker. Vijf jaar geleden kreeg zij al een FKM-mandaat van het FWO, waarmee ze een onderzoekslijn uitbouwde die ze nu dus verder kan ontplooien. Anna en haar team sporen bij mensen met een hersenafwijking programmatiefouten op in hun genetische code. Op die manier verwerft ze meer inzicht in de normale ontwikkeling van het brein.
Anna Jansen
Anna Jansen is Afdelingshoofd Kinderneurologie in het UZ Brussel en is verantwoordelijk voor de Functie Zeldzame Ziekten.
Woont in: Antwerpen
Opgegroeid in: Hoogstraten
Mooiste plekje op aarde: la Filolière, een afgelegen plek in Frankrijk waar ik met mijn familie hazelnoten teel en we ons over een kudde Solognoteschapen ontfermen (zie foto bovenaan)
Mijn favoriete lijflied: Push the Sky Away (Nick Cave and the Bad Seeds)
Wat wilde je als kind worden? Kapitein ter lange omvaart
Wat (of wie) heeft jou geïnspireerd om wetenschapper te worden?
Ik ben in de neurologie terechtgekomen door een ontmoeting met prof. em. Jean-Jacques Martin. Op een ochtend liet hij me kennismaken met zijn ‘vriendinnen’: twee emmers met hersenen op formol. Hij nodigde me uit om die onder de microscoop te bestuderen. Dat was het meest out of the box voorstel dat ik tot dan toe had gehoord en ik was meteen geïntrigeerd.
Mijn inspiratie om onderzoeker te worden werd pas later aangewakkerd. Aan het einde van mijn opleiding neurologie vertrok ik naar het Montreal Neurological Hospital and Institute (MNI), verbonden aan McGill University. Daar werkte ik onder de vleugels van het pioniersduo Eva en Frederick Andermann. Het was Fred die me telkens opnieuw vroeg: “Why is that so?” Sindsdien heeft de vraag “Waarom heeft iemand een bepaalde aandoening?” me niet meer losgelaten. Ik heb me gerealiseerd dat ik naast mijn werk als arts ook een ‘waarom’-project nodig heb om mijn honger te stillen.
__________________________________________________________________
“Sinds mijn werk met Fred Andermann heeft de vraag “Waarom heeft iemand een bepaalde aandoening?” me niet meer losgelaten. Ik heb me gerealiseerd dat ik naast mijn werk als arts ook een ‘waarom’-project nodig heb om mijn honger te stillen.“
__________________________________________________________________
Hoe zou je je onderzoek aan je bomma/bompa uitleggen?
De ontwikkeling van het brein gebeurt op basis van een complex genetisch programma. Bij sommige mensen sluipt er een ‘fout’ in dit programma, waardoor het brein een andere vorm krijgt en anders werkt. Daarbij kunnen motorische problemen, epilepsie of een verstandelijke beperking ontstaan.

Hier zie je twee hersenscans uit Anna’s onderzoek: links een gezond brein, rechts een hersenafwijking.
Door middel van een bloedonderzoek kunnen we de genetische code van mensen met een hersenafwijking ontrafelen. Bij dit onderzoek gaan we na welke delen van deze code een rol spelen in de ontwikkeling van het brein. Wanneer we iets nieuws op het spoor zijn, vragen we de patiënten of ze bereid zijn een heel klein stukje huid te doneren voor het onderzoek. In het labo herprogrammeren we de huidcellen dan tot hersencellen. Onder de microscoop bekijken we daarna wat het effect is van zo’n programmafout op de ontwikkeling van het brein.
Wat vind jijzelf het interessantst aan het project?
Het project laat me vooral toe een brug te slaan tussen mijn werk als arts en als onderzoeker. De ene dag leg ik me toe op concrete problemen van mensen met een hersenafwijking. Ik probeer hun epilepsie te controleren of zorg voor gepaste hulpmiddelen wanneer ze zich niet zelfstandig kunnen verplaatsen. De andere dag zoek ik samen met mijn collega’s naar een antwoord op de vraag waarom een kleine verandering in iemands genetische code kan leiden tot een verandering in de vorm van het brein en de functie ervan.
In dit project werk ik nauw samen met onderzoekers uit alle hoeken van de wereld met eenzelfde interesse. Het is voor mij een belangrijke bron van inspiratie en motivatie om met hen van gedachten te wisselen. Ook het overleg met collega-onderzoekers en vooral met de doctoraatsstudenten geeft me energie.
Wat drijft je ’s morgens uit je bed?
De verschillende ontmoetingen die me te wachten staan.
Beschrijf een typische werkdag?
In de eerste helft van de week bestaan mijn dagen vooral uit consultaties, administratie, en overleg. Ik probeer ook regelmatig stil te staan bij de werking van de dienst en hoe we die verder kunnen optimaliseren.
De andere helft van de week breng ik momenteel veel achter een scherm door: ik geef les en begeleid doctoraatsstudenten. Maar ook moet ik zorgen dat er voldoende geld in het laatje zit voor onderzoek en voorzie ik tijd voor de opvolging van de onderzoeksprojecten. Gelukkig is dat een creatieve en stimulerende bezigheid.
Waarom is wetenschapscommunicatie belangrijk volgens jou?
Wetenschapscommunicatie faciliteert de dialoog tussen de onderzoekers en de mensen voor wie het onderzoek wordt uitgevoerd. Het helpt bij het uitzetten van het onderzoeksparcours, zodat de resultaten aan het einde van de rit ook echt een verschil maken voor de eindgebruiker.
Welke evoluties zou je graag zien naar de toekomst toe?
Ik ben erg benieuwd naar de manier waarop gentherapie verder vorm zal krijgen in de kinderneurologie. Voor een aantal zeldzame spierziekten en epilepsieën zijn de eerste stappen al gezet. De wetenschappelijke en maatschappelijke uitdagingen die deze revolutie met zich meebrengt, vind ik bijzonder fascinerend. Methodologisch gezien bestaat er namelijk niet zoiets als een ‘gentherapierecept’ dat we voor alle genetische aandoeningen kunnen gebruiken. Het gaat echt om maatwerk. De gentherapie die op dit moment al beschikbaar is, is erg duur en de maatschappelijke vraag wie er wanneer voor in aanmerking komt, zal ons ongetwijfeld de komende jaren nog bezighouden.
__________________________________________________________________
“De gentherapie die op dit moment al beschikbaar is, is erg duur. De maatschappelijke vraag wie er wanneer voor in aanmerking komt, zal ons ongetwijfeld de komende jaren nog bezighouden.”
__________________________________________________________________
Om te eindigen: Is er nog een ander vakgebied waarin je interesse hebt en dat je een beetje volgt? Vanwaar die interesse?
Het vijfde jaar van mijn opleiding geneeskunde heb ik in Rennes, Bretagne gedaan. In dat jaar heb ik drie maanden stage gelopen op een gesloten afdeling psychiatrie. Het was veruit één van de meest vormende ervaringen uit mijn hele opleiding. De ontmoeting met mensen die zo anders in het leven staan, wiens brein op een zo uiteenlopende manier functioneert, die in hun hoogtes en laagtes zo buiten de lijntjes van ‘wat hoort’ kleuren, heeft me bijzonder diep geraakt en heeft me mezelf ook erg in vraag doen stellen. De mens in al zijn facetten blijft me boeien. Verhalen van mensen vormen dan ook een rode draad, zowel in mijn werk als arts als in de boeken die ik lees in mijn vrije tijd.

Prof. dr. Anna Jansen studeerde Geneeskunde aan de Universiteit Antwerpen en vervolledigde haar opleiding in de Neurologie en Kinderneurologie in het UZ Brussel in combinatie met een fellowship Neurogenetica aan het Montreal Neurological Hospital and Institute. Sinds 2007 is ze als staflid verbonden aan de eenheid Kinderneurologie. Sinds 2018 zorgt ze voor de coördinatie van het team en vertegenwoordigt ze het UZ Brussel in het domein van Zeldzame Ziekten.
Prof. dr. Anna Jansen verdedigde haar doctoraat rond genetische oorzaken van epilepsie in januari 2008. Haar wetenschappelijke interesse gaat uit naar de identificatie en functionele karakterisatie van genen betrokken bij de ontwikkeling van de hersenen. Ze participeert bovendien in verschillende internationale onderzoeksprojecten rond tubereuse sclerose complex, een zeldzame ziekte. Ze publiceerde meer dan 100 artikels in internationale tijdschriften en wordt regelmatig uitgenodigd om over haar onderzoek te spreken op nationale en internationale congressen. Verder begeleidt ze doctorandi en zetelt in de adviesraad van zowel nationale als internationale wetenschappelijke verenigingen. In 2016 ontving ze de John Stobo Prichard Award voor haar bijdrage aan de kinderneurologie.